DE
ACCORDATIE
MODELLEN
HOME BLOGS CONTACT

De Seizoensgebonden rol van Superspreaders

maandag 3 augustus 2020

Nu, zomer 2020, blijkt uit laagdrempelige tests van op Covid-19 verdachte personen dat er een toename van het aantal infecties is. Op grond van bron- en contact onderzoek blijken deze vaak gezien te worden in onderling onafhankelijke clusters van verscheidene (> 3) personen. In Hillegom was dit zelfs een cluster van tenminste 30 personen, besmet op één avond in één café. Maar er worden nu veel meer van die, meestal kleinere, clusters gerapporteerd, o.a. in Goes, maar ook toenemend in de grote steden, zoals Rotterdam en Amsterdam.

Deze blijken vaak te kunnen worden toegeschreven aan bijeenkomsten (feestjes, BBQ) van vooral jongeren, waarbij de maatregelen van anderhalve meter afstand en onderling niet-aanraken niet in acht worden genomen. Kennelijk wordt het risico op een Covid-19 infectie op dit moment in deze gevallen als laag gepercipieerd.

Zoals blijkt uit het kleine (hoewel nu licht stijgende) aantal ziekenhuisopnames, leiden deze zelden tot ernstige aandoeningen - vooral van de longen - zoals we die zagen bij het begin van de epidemie in februari en maart in Nederland. Dit wordt wel toegeschreven aan het feit, dat het nu meestal jongeren betreft, die minder vaak een ernstige infectie oplopen. Maar in de winter kregen ook jongeren wel degelijk deze ernstige infecties, ook al verliepen deze bij hen minder vaak fataal, dan bij kwetsbare personen, zoals bij ouderen en in geval van comorbiditeit.

Dit leidde tot het zoeken naar een meer fundamenteel antwoord op de vraag: waarom dit verschil in het verloop van de epidemie toen, en nu? Dit leidde tot de volgende hypothese, die gebaseerd is op twee vaststaande feiten, die gecombineerd tot een vicieuze cirkel van een steeds toenemend aantal "superspreaders" leiden:


Vanaf vroeg na het begin van de epidemie, vooral in Zuid-Nederland, waren er betrekkelijk veel patiënten met ernstige longaandoeningen. Inmiddels is aangetoond, dat vooral deze patiënten druppeltjes met een hoge dosis besmettelijk virus uitstoten, vaak al voordat zij symptomen hebben.
In de winter is de relatieve vochtigheid binnenshuis laag, waardoor deze druppeltjes kunnen indrogen met behoud van het aantal besmettelijke virusdeeltjes. Deze kleinere druppeltjes kunnen zich onder bepaalde omstandigheden over grotere afstanden verplaatsen, en zijn bovendien in staat diep in de longen door te dringen. Daardoor kan zelfs incidenteel contact op enige afstand bij patiënten tot ernstige longaandoeningen leiden, die weer als "superspreader" kunnen gaan fungeren.

Deze vicieuze cirkel kan alleen doorbroken worden door de besmettingsweg te onderbreken. En dat is precies wat de "lock-down" maatregelen, al dan niet "intelligent", in vrijwel alle Europese landen bewerkstelligd hebben. Daarbij heeft het geholpen, dat vanaf april minder, later zelfs helemaal geen verwarming meer nodig was, zodat de relatieve vochtigheid binnenshuis weer toenam.

Deze hypothese kan een aantal van de voor deze ziekte typische epidemiologische kenmerken verklaren. Daarop gebaseerd, kunnen vragen over het te voeren beleid beantwoord worden, waarover nu nog onzekerheid bestaat. Dit kan soms vergaande consequenties hebben. Maar voorwaarde is dan wel, dat deze hypothese door waarnemingen, en voor zover mogelijk proefondervindelijk, ondersteund wordt.

In bijgaand document zal ik daarom nader ingaan op de onderbouwing van deze hypothese. Ook zal ik daarin mogelijke consequenties voor het beleid aan de orde stellen.

De Seizoensgebonden rol van Superspreaders


Alleen abonnees kunnen reacties plaatsen. Indien u een abonnee bent kunt u hieronder inloggen.

E-mailadres:
E-mailadres:
Reactie:
Reactie: